'Tics' door Gerrit Komrij |
Ik geloof niet dat ik er minder tics op nahoud dan vroeger. Wel moet
ik kieskeuriger zijn geworden, want het brute klepperen en het retorqueren-tot-je-bijna-stikt
zijn er niet meer bij. Mijn bewegingen zijn minder geweld-dadig geworden
en, hoop ik in stilte, subtieler. Elke keer als me een stuip of tic overviel constateerde ik, voor zover
de intensiteit van de stuip het toeliet, dat volwassenen uit beleefdheid
probeerden te doen of er niets aan de hand was, terwijl kinderen hun mond
opensperden en met verblufte blik toekeken. Dat er een stuip aankomt voel je dan wel, maar je weet nooit wanneer.
Tics zijn onvoorspelbaar in hun frequentie. Ik heb de wildste variëteiten gekend. Sommige tics maakten zich
maar enkele malen meester van me, andere bleven decennia hangen. Botknakkingen,
spiercontorsies, tongcascades, het waren de eenvoudige broertjes. Gehik
in driekwartsmaat dat moest uitmonden in een hoestbui. De meest hardnekkige van mijn tics is het schudden met mijn hoofd gebleven. Gelukkig is het ook de meest vredelievende. Ik druk mijn hoofd tegen een stoelleuning en begin te schudden. Daar moet ik elke dag wel een paar uur voor uittrekken. Bij gebrek aan een stoelleuning volstaan ook hoofdkussens of muren, liefst niet met grof stucwerk. Bij gebrek aan tijd ben ik ook geholpen met een halve minuut. Meestal zing ik er een deuntje bij. Als ik er uren over kan doen, valt mijn gezang vanzelf stil en al schuddend word ik binnengeleid in een kinderlijke staat. Mijn gedachten lossen op, woorden en beelden in mijn hersenvat komen in een vrije val te- recht en de tijd wordt mottig. Er schieten gaten in en ik raak delen kwijt. Ik ben aan mijn schudden zo verslaafd dat mijn bestaan altijd is ingericht om er een gelegenheid voor te vinden. Desnoods schud ik als tussendoortje tegen een ongeverfde schutting. Pas toen mijn moeder me vertelde dat ze me als kind van nauwelijks een jaar drie maanden lang op een plank hadden vastgebonden, na een rugoperatie, begreep ik mijn favoriete tic. Mijn hoofd was het enige wat ik al die maanden had kunnen bewegen. Ik wilde leven. Voor geen van mijn andere idiote aanvallen heb ik een verklaring. De
eerste keer dat ik ooit een dokter bezocht, herinner ik me, was om te
vragen of hij geen geneesmiddel wist tegen mijn dwanghik, huppeldrift
en neurotenrochel. Ik had snel door dat persoonlijke initiatieven om mijn aanvallen te onderdrukken al even onvruchtbaar waren. Als bewustzijnprogramma's, zelfhulpcursussen en dergelijke onzin niet bestonden had ik ze tussen mijn twintigste en dertigste uitgevonden. Stampvoetend deed ik aan bewustzijn. Ik hielp mezelve tot de tranen uit mijn ogen sprongen. Dat mijn ogen droog bleven kwam alleen doordat er zoveel tranen tegelijk naar buiten wilden dat de uitgang verstopt raakte. Niets baatte. De tics bleven en gingen zoals het de tics behaagde. Een grommend beest in me wenste het roer over te nemen, altijd weer was daar een zwaar lijf in me dat naar buiten wilde, er kwam geen einde aan het gevecht tussen mijn waardige en onwaardige ik. Ik benijd mensen die kalmte uitstralen. Ik probeer ze soms na te doen. Ik sla de armen over elkaar, recht mijn rug en verroer geen vin. Ik ben de olympische harmonie ten voeten uit. Ik vrees dat zelfs deze imitatie een tic is geworden. Op een dag zal ik kanker krijgen aan alle plaatsen die ik tot bok- kensprongen
dwong, de tickanker, en ze zullen een kist voor me moeten timmeren met
uitstulpingen en zigzagvormen, precies zoals ik uiteindelijk gestold ben.
|
Laatste wijziging op
15-02-2007
|
Copyright
© vzw Vlaamse vereniging Gilles de la Tourette |