Ieder kind kan soms gedrag vertonen dat ongewenst of ongepast is.
Het is zelfs zo dat sommige 'ongepaste' gedragingen karakteristiek zijn
voor bepaalde ontwikkelingsstadia in het kinderleven. Denk maar aan de
koppige 'nee-periode' bij tweejarigen of de opstandigheid van adolescenten.
Wanneer een kind of adolescent echter de diagnose 'neurologisch bepaalde
gedragsstoornis' kreeg, creëert dit bij ouders en leerkrachten grote
onzekerheid. Is het ongewenste gedrag dat ze zien opzettelijk en dus 'stout'
of is het onvrijwillig en dus een symptoom, en
hoe maak je het onderscheid.
OPZET of SYMPTOOM?
Het antwoord op de vraag of bepaald gedrag een symptoom of opzet is brengt
niet veel aarde aan de dijk, want elk gedrag, symptoom of niet, wordt
op een of andere manier uitgelokt, opgeroepen of versterkt. Elke actie
is ook en reactie op 'iets'. Bij elk gedrag zijn er vele neurotransmitters
en chemische stoffen betrokken. Deze interne factoren worden door externe
beïnvloed.
We zouden ons taalgebruik even moeten veranderen, zodat we alles wat
we 'symptomen' noemen nu gaan aanduiden met de term 'karakteristiek en
voorspelbaar gedragingen onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden'.
Zou dit onze manier van denken kunnen veranderen? Het gedrag uit het medische
kader (symptoom) halen en in een psychologisch kader plaatsen, zou dat
ons en het kind helpen? Volgens mij, ja, maar het kan moeilijk zijn voor
de ouders om het medisch model los te laten, laten we even kijken waarom.
ANGST en SCHULD
Voor vele ouders was vernemen dat het kind een neurologisch probleem
heeft, zowel een opluchting als een bron van angst, verdriet en schuld.
Opluchting omdat 'het' een naam heeft en er een verklaring is voor het
gedrag van het kind, en opluchting dat het niets te maken heeft met hun
opvoedkundige vaardigheden. Angst voor de toekomst van hun kind, en verdriet
voor het verlies van het perfecte kind. Vele ouders voelen zich ook schuldig
en verwijten zichzelf de vele keren dat ze het kind berispten of straften
voor gedrag, waarvan ze nu begrijpen dat het deel uitmaakt van de 'diagnose'.
Nu ze weten wat het kind heeft, nemen veel ouders een beschermende houding
tegenover het kind aan. Dit is normaal als men weet hoe vaak deze kinderen
uitgelachen worden of opmerkingen krijgen voor symptomen waarover ze geen
controle hebben. Dit heeft dan weer als gevolg dat ouders voortdurend
aan iedereen uitleggen waarom hun kind bepaalde dingen doet die eigenlijk
niet mogen, en waarom het daarvoor niet mag gestraft worden.
Ouders die de school proberen uit te leggen dat deze 'gedragingen' wel
degelijk neurologische symptomen zijn, doen dat meestal uit vrees dat
het kind de schuld krijgt voor iets waarvan de ouder met reden gelooft
dat het kind er niets kan aan doen. Instinctief proberen ze hun kind te
beschermen tegen een systeem dat neigt tot straffen wanneer kinderen niet
voldoet aan de (soms strenge) eisen.
Maar vaak gebeurt het ook dat ouders beginnen te geloven dat het kind
over geen enkel gedrag controle heeft, dat ze teveel beginnen te accepteren,
dit alles uit angst dat de symptomen erger zullen worden. De positieve
intentie om het kind te aanvaarden zoals het is' wordt te letterlijk en
te extreem toegepast.
Daardoor krijgt het kind niet de hulp dat het nodig heeft om controle
te krijgen over die gedragingen die mits bepaalde strategieën voor
verbetering vatbaar zijn.
STRAFFEN en BELONEN
Wanneer een kind de controle verliest is het emotioneel kwetsbaar en
voelt het zich gefrustreerd. Ze willen zo vlug mogelijk van dit gevoel
af en zoeken een uitweg. Een mogelijkheid is om iemand anders (meestal
de moeder) hun probleem te laten oplossen. Dit kan gaan over hun huiswerk
maken, iets zoeken wat ze kwijt zijn, zorgen dat broer of zus speelt wat
zij willen spelen, enz. Op dat moment telt maar één ding,
die onrust kwijtraken. Terwijl het kind meer en meer gespannen raakt voelt
de ouder of leerkracht ook bij zichzelf de spanning toenemen, want onze
bekwaamheid als opvoeder wordt in twijfel getrokken door het gedrag van
het kind.
Wij doen onze job niet goed! Onze eerste reactie is dan ook: het kind
dwingen om te luisteren.
We oefenen dus druk uit op het kind, druk die de situatie alleen maar
erger maakt en waardoor het kind zich nog slechter voelt.
Vooral wanneer er familie of zelfs vreemden in de buurt zijn stijgt de
stress ten top: wat zullen de mensen denkenen we brullen tegen het kind
'Gedraag je!'
Maar denk eens na:
er zijn bij de opvoeding meestal drie partijen betrokken: het kind, de
ouders en ook nog de leerkracht. Wanneer er problemen rijzen wil iedereen
het kind gaan 'veranderen'.
In ons geval proberen we dus juist die persoon te veranderen die hiervoor
de minste mogelijkheden heeft, nl. het kind met een neurologisch probleem.
In plaats van het kind te veranderen zullen we dus onszelf moeten veranderen.
We moeten trachten het ongewenste gedrag te veranderen voor het zich stelt,
door de manier aan te passen waarop we met het kind omgaan en ook door
de omgeving aan te passen.
We gaan ervan uit dat we niet hard en bestraffend willen optreden tegenover
gedragingen waar het kind echt niets aan kan doen. Langs de andere kant
is er ook problematisch gedrag waar toch aan gewerkt zou moeten worden.
Wanneer we er nu van uit gaan dat we in geen geval gaan straffen (zodat
we geen fouten maken indien het toch om een symptoom gaat) dan moeten
we een andere strategie bedenken om het kind zelfcontrole aan te leren.
Hierbij is het van het grootste belang dat ouders en leerkrachten op dezelfde
golflengte zitten. Wanneer de leerkracht vastgeroest is in de niet creatieve
' men moet zijn lesje leren door straf te krijgen' denkwijze, dan zal
de nieuwe aanpak niet werken.
De leerkracht heeft wel op één punt gelijk: het kind moet
inderdaad iets leren. Maar of het leert om zelfcontrole te verwerven zal
volledig afhangen van wat men het kind aanleert en hoe men dit aanpakt.
School en ouders moeten het ook eens zijn over de oorzaak van het probleem.
Wanneer de school de diagnose niet wil aanvaarden als oorzaak van het
probleem is samenwerking onmogelijk.
Het is ook belangrijk om het kind te laten testen op andere stoornissen
of bijkomende problemen bvb. in een centrum voor ontwikkelingsstoornissen.
Wanneer een kind lijdt aan een sensorische overgevoeligheid of moeite
heeft om zich verbaal uit te drukken wanneer het gefrustreerd is, indien
het problemen heeft om te wisselen van activiteit, of geen non-verbale
signalen (bvb. gelaatsuitdrukkingen) kan interpreteren, dan kan zich dit
uiten in hardnekkig ongepast gedrag.
We proberen dus op een niet - beschuldigende manier het gedrag te begrijpen
en te veranderen. We stellen voorop dat er factoren zijn die het kind
of de tiener voorbestemmen om zich op een bepaalde manier te gedragen.
Dan bekijken we wat we in de omgeving van het kind kunnen veranderen om
het hem gemakkelijker te maken zijn zelfcontrole te behouden.
Het is zeker niet de bedoeling om bij alles wat wij als vervelend ervaren,
in te grijpen. Omdat onze zenuwen vaak rauw zijn door al de conflicten
die TS met zich kan meebrengen hebben we nogal eens de neiging om snel
geïrriteerd te geraken en bepaalde gedragingen buiten proportie op
te blazen. We willen dan teveel veranderen.
Alleen extreem storende zaken zijn ons doel en om ons kind zelfcontrole
aan te leren zullen we deze eerst zelf moeten verwerven.
Dit geldt ook voor de school: is het gedrag echt storend voor de groep
of vindt enkel de leerkracht het 'lastig'? Is het inderdaad storend voor
de groep dan kan men onderzoeken wat de oorzaak is: heeft het kind de
opdracht wel gehoord, is er iets of iemand in de buurt waar het op 'gefixeerd'
is, wordt het (achter de rug van de leerkracht) geprovoceerd, zit het
'vast' in een dwanghandeling? Een apart gesprek met de leerling, waarbij
goed naar hem geluisterd wordt kan soms uitsluitsel brengen.
Vb. De klas van Dirk moet voor de verschillende lessen vaak van lokaal
verwisselen. Dirk kwam altijd te laat, 5 minuten na de anderen. Straf
hielp niet. Na een gesprek met Dirk zelf bleek dat hij steeds op een bepaalde
manier over de tegels in de gang moest lopen. Hij wachtte hiermee tot
de anderen in de klas waren zodat ze het niet zagen.
Dirk was eerst niet erg geneigd om dit toe te geven. Zijn klastitularis
waarmee hij een goede verstandhouding had, bracht hem zover.
Dirk mocht voortaan vroeger uit de klas vertrekken.
Linda, een meisje van 8j. 'explodeerde' elke morgen zodra ze de klas
binnenkwam. Haar een boodschap laten doen of even op de gang zetten haalde
niets uit. Een gesprek met haar moeder leverde ook niets op want die beweerde
dat Linda altijd kalm was voor ze naar school vertrok en ook haar medicatie
nam.
Tot de leerkracht op een morgen vriendelijk aan Linda zelf vroeg: 'Linda,
je bent zo overstuur, is er soms iets gebeurd?' waarop Linda prompt vertelde
dat ze elke morgen op de bus door iemand gepest werd met haar tics.
De leerkracht lichtte hierop de busbegeleider in.
Deze voorbeelden tonen aan dat er soms veel energie en tijd verloren
gaat omdat men niet genoeg nadenkt over het probleem.
Om gepast te kunnen handelen moet men het probleem ook duidelijk omschrijven.
'Sven is altijd tegendraads' is niet hetzelfde als 'Sven weigert steevast
om de papiermand leeg te maken of boeken rond te delen'.
In dit laatste geval kan me bekijken of Sven niet lijdt aan een sensorische
overgevoeligheid waardoor hij geen papier wil aanraken.
Wanneer men analyseert wanneer, waar en in welke omstandigheden het gedrag
escaleert kan men er misschien achter komen wat hiervan de oorzaak is.
Het is verstandig om het kind te vragen waarmee men het kan helpen: 'Wat
zou er volgens jou moeten veranderen om je beter in je vel te voelen zodat
je rustiger wordt?' Kinderen reiken vaak oplossingen aan die veel meer
kans op succes hebben dan wat de volwassenen bedenken.
Tegelijk betrekt men het kind bij het probleem, er wordt niet over zijn
hoofd heen beslist, men moedigt het van jongs af aan om over zijn eigen
gedrag na te denken en geeft het een stuk verantwoordelijkheid. Dit stimuleert
zijn zelfvertrouwen, hij leert voor zichzelf zorgen en controle herwinnen
over zijn situatie.
En zelfs al zijn de ouders en de school het er over eens dat een bepaald
gedrag problematisch is, dan nog kan het zijn dat het op geen enkele aanpak
reageert en onder de categorie 'hardnekkige symptomen' valt.
Men mag dan ook niet uit het oog verliezen dat in sommige gevallen enkel
medicatie hulp kan bieden.
En hoe zit het met positieve bekrachtiging of belonen voor gewenst gedrag?
Men zou denken dat dit een effectief middel is om gedrag te veranderen
en toch gaat dit niet altijd op voor kinderen met TS. Inderdaad, in vele
gevallen zal het vooruitzicht van een beloning de stress juist doen toenemen
en dus de symptomen verergeren. Resultaat: het gedrag wordt nog slechter
en emotionele uitbarstingen kunnen het gevolg zijn.
Een ouder vertelde hierover:
"
de grootste fout die we ooit gemaakt hebben was toen we hem
een beloning beloofden indien hij een 10 had voor een rekentoets (wat
voor hem absoluut geen probleem was, hij blonk uit in rekenen). Hij reageerde
onmiddellijk obsessief: 'stel dat hij toch een foutje zou maken, of misschien
wel twee foutjes, stel dat hij ziek was die dag - wat dan?, stel dat de
leerkracht zich vergiste bij het nazicht of hem niet genoeg tijd gaf,
.' Het resultaat was dat hij voor de eerste keer dat jaar een slechte
toets had.
Belonen kan voor sommige kinderen met TS even negatief werken als straffen.
De systemen met punten of stickers die op school of thuis soms toegepast
worden zijn voor hen een bron van frustratie en een aanleiding voor eindeloze
discussies: 'En waarom krijg ik geen sticker, ik heb het toch goed gedaan
- dat is niet eerlijk - en krijg ik er dan morgen een, nee zeker want
ik doe toch nooit iets goed - ik heb het altijd gedaan - ik krijg nooit
iets
" enz., enz.
Net zoals alle kinderen zijn kinderen met TS of een andere neurologische
stoornis gemotiveerd om beloningen te verwerven en straf te vermijden.
Dus wanneer we met deze middelen gedrag willen veranderen dat tot de symptomen
behoort, zullen ze hun best doen om aan onze verwachtingen te beantwoorden.
Maar tegen welke prijs?
Enkel wanneer wij ons aanpassen aan onze kinderen kunnen we resultaten
boeken, niet omgekeerd.
Nog even dit voorbeeld:
Enkele jaren geleden kreeg mijn zoon geregeld woedeaanvallen, die meestal
te maken hadden met bepaalde dwanggedachten. Hij kon van school thuiskomen
en eisen dat ik met hem onmiddellijk naar die of die winkel ging om dit
of dat te kopen waarmee hij in zijn hoofd zat.
Ik brak me dan het hoofd hoe ik op die 'eis' het best kon reageren. Wanneer
ik toestemde zou ik dan zijn dwangmatig gedrag niet nog doen toenemen?
En als ik 'nee' zei, zou hij dan zijn frustratie de baas kunnen of weer
door het lint gaan?
Dus ik sloot compromissen. De regel was dat we niet gingen winkelen tijdens
de week, maar dat ik hem zou meenemen in het weekend. Soms werkte dit,
soms niet en dan was er weer ergens een gat in de muur geschopt.
Een psycholoog gaf mij echter de raad om het eens op een andere manier
te proberen. Wanneer mijn zoon hierover weer eens begon, moest ik zijn
vragen enkel herhalen en om bevestiging vragen.
Dit ging ongeveer zo: 'je wil dat ik met jou naar de winkel ga om {
}
te kopen omdat
. klopt dat?
Mijn zoon begon meer en meer uitleg te geven over het hoe en waarom van
zijn vraag.
Geleidelijk veranderde de conversatie en had hij het over de onrust die
hij voelde wanneer ik niet met hem naar de winkel ging. Daarom was het
voor hem zo belangrijk.
En ik merkte dat mijn zoon kalmer werd nu hij mij kon vertellen hoe het
voelt om 'vast' te zitten op een dwanggedachte. Hij voelde zich gesteund
en de spanning nam af. Naar - de - winkel of niet - naar -de - winkel
was het punt niet meer. Het werd glashelder dat zijn 'echt probleem' niet
de winkel of het gadget was die hij wou kopen,
Zijn 'echt probleem' waren de dwanggedachten waar hij niet van af raakte
en die hem de muren opdreven.
Hij had die middag geen woedeaanval.
Ook bij andere gelegenheden heb ik hem beter kunnen helpen, alhoewel het
niet altijd lukte. Maar we kunnen er nu over praten, hij weet dat ik begrijp
wat hij doormaakt en dat ik met hem meevoel.
Zelf voel ik me hier ook beter bij, ik heb aanvaard dat het zijn probleem
is en dat ik het niet kan of moet oplossen. Ik kan hem enkel steunen wanneer
hij het zelf tracht op te lossen.
|